U riep en ik antwoordde

 18,95

Autobiografie

Auteur: Leanne Payne
Uitgave: Coconut
Pagina’s: 381
ISBN: 
9789072698087

Dit verbazingwekkende verhaal vertelt niet alleen hoe de bediening van haar organisatie Pastoral Care Ministries zich ontwikkelde, maar ook de persoonlijke strijd van Leanne Payne om te komen tot innerlijke genezing en heelheid in Christus. Op heel jonge leeftijd kwam ze alleen voor de opvoeding van haar dochter te staan. Dwars door diepe dalen, onmogelijke situaties en persoonlijke onmacht bracht God haar tot de plaats waarin ze herstel ervoer en een nieuwe roeping. In moeilijke omstandigheden leerde ze Gods stem te verstaan en met hem samen te werken. Hierdoor kon God haar leven bijzonder gebruiken om talloze mensen te genezen naar lichaam, ziel en geest. Persoonlijk, boeiend, warm en indrukwekkend.

Voorwoord

‘Met eigen ogen zul je je leermeester zien, met eigen oren zul je een stem achter je horen zeggen: “Dit is de weg die je moet volgen. Hier moet je rechts. Ga daar naar links.”‘
Jesaja 30:21

Luisteren naar de roep van de Heer is, zoals Gregorius van Nyssa eeuwen geleden al heeft gezegd, gaan ‘van oorsprong tot oorsprong, op een reis die nooit eindigt.’ Midden in een wereld vol tegenslag, worden we geboren om te luisteren, om te horen hoe God ons terugroept tot zichzelf, ons roept de steile helling op te klimmen terug naar de hemel, ons thuis. Dit boek gaat over de zware strijd van een ziel om haar eigen doofheid te overwinnen en daarna door gebed te leren hierbij ook anderen te helpen. Hoewel bovennatuurlijk en wonderbaarlijk, is het in feite het uitwerken van onze doop in Christus.
Het schrijven van dit verhaal over mijn leven en bediening was niet gemakkelijk. Het omvat een heel aantal niveaus: het openbare en het persoonlijke verhaal, het fysieke, het emotionele en het geestelijke spelen allemaal een rol. Bovendien, en bijna net zo belangrijk, is de manier waarop het veelzijdige leven van anderen het mijne heeft beïnvloed.
De taak die voor me lag was heel complex, maar bovenal: ik heb dit boek nooit willen schrijven. Ik wist al heel lang dat ik het moest doen, want ik heb vaak genoeg gezien hoe belangrijk het is dat vrouwen (en vooral alleenstaande vrouwen) die een christelijke bediening hebben opgezet het nodig hadden hun eigen verslag te schrijven om het juiste spoor te houden. Ik was bang dat het een te subjectief gekleurd verhaal zou worden om mijn eigen leven en ervaringen onder de loep te nemen, een gericht zijn op mijzelf dat heel onplezierig zou worden voordat het boek af was. In plaats daarvan kwam ik bij het schrijven van dit boek de ene na de andere verrassing tegen. Voordat ik begon is er voor mij gebeden dat ik me zo op Christus zou kunnen richten dat ik mijn herinneringen waarheidsgetrouw zou kunnen vertellen. Na dit gebed had ik het gevoel dat de ogen van mijn hart zo groot als mijn borstkas waren, tot het uiterste gericht op Christus. Dat maakte het naar mijn leven kijken zowel geweldig als vreselijk. Het is een nederig makend voorproefje van die laatste dag, wanneer we al onze woorden en daden opnieuw onder ogen zullen zien.
Schrijven betekende niet alleen focussen op verschillende perioden van mijn leven, of een poging om het verleden terug te halen, het bleek een verrassende ervaring om af te dalen in mijn kinderjaren. Ik stond versteld van de diepte van de herinneringen en de levendigheid van emoties, gevoelens en beelden die daarmee gepaard gaan en was des te meer dankbaar voor het perspectief en de volwassenheid die met de jaren zijn gekomen.
Er zijn ook andere verrassingen geweest. Aan het begin van het boek moest ik mezelf stevig aanpakken om te voorkomen dat het een boek over het leven van moeder zou worden in plaats van over mijzelf, omdat het zo heerlijk is ‘om haar te prijzen’ (Spreuken 31:28). Zij was in mijn vroege jeugd met recht de stralende ster en je kunt mijn verhaal niet vertellen of begrijpen zonder een deel van dat van haar. In zekere zin geldt dit voor iedereen, want, om de onsterfelijke woorden van John Donne te citeren: ‘niemand is een eiland’ we leven niet alleen voor onszelf. Net als bij iedereen is mijn verhaal op een unieke manier bepaald en gevormd door anderen.
Over andere dingen heb ik gewoon getwijfeld. Sommige dingen zijn relevant voor het verhaal, maar moeilijk te vertellen vanwege familie- of andere loyaliteiten. Maar anderen kunnen ons niet begrijpen los van onze uitgebreide familieverbanden (inclusief onze verre voorouders), want we hebben hun genen geërfd en hun leven heeft ons (ten goede of ten kwade) zo beïnvloed dat we hun gezicht in de spiegel zien en hun patronen in ons leven terugvinden. Ik was verbaasd over de kracht van de weerstand die ik voelde om sommige van deze dingen te beschrijven, ik besefte opnieuw waarom negatieve patronen zo lang in een familie blijven doorwerken. We zijn geneigd ze te blijven ontkennen omdat ze nooit eerder aan het licht zijn gekomen door ze uit te spreken, zelfs niet tegen onszelf.
Het is mijn gebed dat mijn verhaal anderen opener zal maken voor dat van hen zelf als dat nodig is. Bovenal dat het veel mensen helpt Gods roep te verstaan, zijn voortdurende trouw om ons te roepen tot een relatie en heelheid in hem en daardoor in zijn dienst.
Ik besluit dit voorwoord met de diepzinnige woorden van William Barclay, de twintigste eeuwse Schotse theoloog:

‘De roeping van een christen is tweerichtingsverkeer. Het is een roep vanuit de hemel en het roept ons naar de hemel toe. Het is een stem die van God komt en ons tot God roept. De roep vereist geconcentreerde aandacht zowel vanwege zijn oorsprong als zijn bestemming. Een mens kan het zich niet veroorloven op een ongeïnteresseerde manier om te gaan met een uitnodiging van God tot God.’

Deel 1
1932-1958

‘Schaduwen van de gevangenis sluiten zich langzaam
rondom de opgroeiende jongen
Maar hij
aanschouwt het licht en waar het vandaan komt,
hij ziet het in vreugde’

William Wordsworth
Ode: Intimations of Immortality
uit Recollections of Early Childhood

1
Moeilijke tijden

‘Alles werd in uw boekrol opgetekend,
aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één.’
Psalm 139:16

De tragiek begon al heel vroeg in het bestaan van ons kleine gezin. Mijn meest levendige herinnering, acht weken na mijn derde verjaardag, is die van mijn jonge vader, negenentwintig jaar oud, die in zijn kist ligt. Moeder, nog geen vijfentwintig, houdt me in haar armen terwijl we naar het gezicht en bovenlijf van mijn vader kijken (de rest van zijn lichaam is bedekt, zoals meestal in een doodskist). Ik herinner me nog goed dat ik mijn moeder vroeg: ‘Waar zijn papa’s voeten?’ Mijn moeder draaide zich om en viel flauw terwijl iemand mij uit haar armen tilde.
Voor ons gezin was het leven nooit meer hetzelfde na 22 augustus 1935, de dag waarop mijn vader stierf aan een acute hersenvliesontsteking. In het gemeentezwembad van Omaha zat de dodelijke ziektekiem die niet alleen mijn vader doodde, maar ook verschillende anderen die verkoeling hadden gezocht in die snikhete zomer. Ik herinner me dat ik op die rampzalige dag op zijn rug had ‘gezwommen’, moeder bewaarde het zwempakje dat ik had gedragen haar leven lang.
Overweldigd door verdriet ging mijn moeder terug naar Little Rock (Arkansas), naar het huis dat mijn ouders gedurende de Grote Depressie waren ontvlucht. Ze waren net als veel anderen vanuit het Zuiden van de Verenigde Staten naar het Noorden getrokken om te proberen hun kostje bij elkaar te scharrelen. Toen ik op 26 juni 1932 in Omaha (Nebraska) werd geboren als dochter van Robert Hugh Mabrey en Forrest Mabrey (haar meisjesnaam was Irene Forrest Williamson) had mijn vader twee parttime banen: als apotheker en als chef-kok.
Ik was niet bepaald een gemakkelijk kind om op te voeden. Van jongs af aan was ik een bron van verbazing voor mijn ouders en later voor heel mijn familie. Vanaf het prilste begin had ik een vreemde vroegrijpheid die het won van elke natuurlijke voorzichtigheid in iedere fase van mijn ontwikkeling. Ik was nog maar een paar maanden oud toen ik niet meer in een bedje zonder spijlen mocht liggen omdat ik er anders uitviel iets onverklaarbaars voor zo’n kleine baby. Mijn vader, die dacht dat zijn vrouw gewoon nog niet wist hoe ze voor een baby moest zorgen, legde mij op een dag op hun bed en zei: ‘Forrest, het enige wat je hoeft te doen is voor deze baby te zorgen.’ Op datzelfde moment floepte ik onder zijn handen vandaan en viel op de vloer, waarop we direct naar het ziekenhuis gingen (er zouden nog heel wat keren volgen). Hij heeft mijn moeder nooit meer berispt, want ze konden me geen van beide aan.
Voordat ik negen maanden oud was, moest mijn vader een hekje boven mijn bedje maken om te voorkomen dat ik eruit zou klimmen, hoewel het bedje de gebruikelijke hoge zijkanten had. Met achttien maanden slaagde ik erin te ontsnappen aan een kantoormedewerker die op mij paste terwijl mijn moeder onze verzekering betaalde. Ik klom onmiddellijk uit het raam van de zevende verdieping naar de brandtrap. Dit gebeurde allemaal zo snel dat niemand wist waar ik was gebleven, totdat er iemand uit een aangrenzend gebouw schreeuwde: ‘Haal in hemelsnaam dat kind van die brandtrap!’ De brandweer en de politie moesten eraan te pas komen om dat voor elkaar te krijgen, terwijl mijn moeder in de tussentijd bij kennis gebracht moest worden slechts een paar dagen voor mijn zus Nancy geboren zou worden.
Al voor dit incident (en zeker erna) had ik een tuigje om en werd ik aan een touw vastgehouden. Maar dat bleek niet voldoende te zijn, dus mijn vader besloot (met grote financiële offers, middenin de Grote Depressie) me in een crèche te plaatsen met echte verzorgsters. Het is vreemd en verbazingwekkend dat ik me deze ruimte kan herinneren. Zelfs nu zie ik de grote zaal voor me en de andere volwassenen en kinderen als een soort opeenhoping waarvan ik me duidelijk herinner dat ik er totaal geen binding mee had. Ik kan me de grote speelplaats nog herinneren, de plaats waar ik het liefste was. Ik richtte me in die speelplaats slechts op twee dingen: het ene was een speelhuisje (zoiets als een groot hondenhok) met een aflopend dak waar ik op kon klimmen, want ik was totaal niet geïnteresseerd in de benauwde ruimte binnenin. Het andere was de grote schommel, eentje zonder leuning voor de grotere kinderen. Ik herinner me het diepe verlangen om erop te klimmen en de krachtinspanning om dat te doen zo gauw de laatste in het wit geklede verzorgster naar binnen was. Zo gauw ik hierin was geslaagd viel ik er vanaf op mijn hoofd. Mijn vader kwam me halen en nam me gauw mee naar huis, naar een veiliger omgeving.
Het was duidelijk dat ik bijna overal op kon klauteren en ik herinner me dat ik bij een tante thuis bovenop een keukenkast klom. Moeder was met de trein van Omaha naar St. Louis gereisd waar haar oudste zus met haar gezin toen woonde. Ze wilde heel graag haar twee kinderen aan deze tak van de familie laten zien en hoopte waarschijnlijk op meer inzicht hoe ze met mij om moest gaan. Het heeft waarschijnlijk even geduurd voordat haar zussen de ernst van het ‘probleem’ met mij beseften, maar door dit bezoek werd het iedereen glashelder. Zo probeerde tante Ellie de chocolademelk buiten mijn bereik te houden door het bovenop een ouderwetse hoge kast te zetten, eentje met planken bovenin en met een ingebouwde meelzeef. Ik herinner me dat ik erin slaagde helemaal bovenop de kast te klimmen en de melk over de vloer te morsen middenin een openstaande volle koffer.
Mijn vader had als kind ook iets van deze fysieke vroegrijpheid, maar het veroorzaakte duidelijk niet de last die het in mijn geval meebracht. Naderhand werden de verhalen over mij in de familie doodgezwegen, omdat niemand er iets van begreep. Maar iedereen was het met de uitspraak van moeder eens: ‘Leanne zal wel nooit voor haar opvoeding hoeven boeten’, waarmee ze nauurlijk bedoelde dat ik zelf wel nooit zo’n kind zou krijgen en zou moeten opvoeden.
Er leek maar een ding te zijn waar ik bang voor was: veren. Vanaf dat bezoek aan St. Louis plakten ze donzige ganzenveren in ramen en op hoge plekken waar ik ooit op zou kunnen klimmen. Ik herinner me dat een oom me zo hoog hield dat ik de plekken waar ik graag op of in wilde klimmen kon zien, en behoorlijk werd afgeschrikt door de veren die er waren geplakt. De waarschuwing drong natuurlijk niet echt door. In plaats daarvan wilde ik het plafond aanraken. In die tijd waren de plafonds hoog, maar mijn afdrukken van mijn handen stonden op de plafonds bij tante Ellie waar ze nog jaren te zien waren.

Later werd ik achtervolgd door een heel grote angst. Mijn hele jeugd door herinner ik me dat ik moeder zag flauwvallen tijdens ziektes, en mijn belangrijkste angst was dat mijn tengere moeder ook zou sterven. Ze werd in 1910 geboren als het achtste en laatste kind en woog minder dan 3 pond, in een tijd dat er nog geen couveuses waren. Haar moeder vertelde het bloedstollende verhaal over hoe ze er maar net in was geslaagd moeder in leven te houden met behulp van de warmte van een oude oven. Ze maakte dan een kommetje met haar handen en zei: ‘Je moeder was zo klein dat ze in mijn handen paste, en bij opa in één hand.’
Met zo’n moeilijke start was het geen wonder dat moeder in haar jeugd vaak ziek was. Na een zware reumatische koorts bleef ze haar hele leven fysiek kwetsbaar en was ze soms heel ziek. Maar ze was onze enige toeverlaat. Dat ze als weduwe in het Zuiden tijdens de Grote Depressie twee dochters heeft grootgebracht is bijzonder.
Door de jaren heen verzorgden we vaders graf en bij speciale gelegenheden namen we bloemen mee. In de eerste jaren na zijn dood maakten moeder en ik samen de vermoeiende wandeling naar de begraafplaats. Ik was eigenlijk te jong om zover te lopen en kan me herinneren dat ik haar smeekte of ik mee mocht, en beloofde dat ik niet zou klagen als ik moe werd van het lopen. En dat deed ik ook niet. Het verlangen om bij moeder te zijn, te weten dat ze in orde was en ik niet alleen thuis bij oma hoefde achterblijven was sterk genoeg om gezeur te voorkomen.
We zaten dan stil bij het graf, moeder gaf alleen antwoord op mijn vragen over mijn vader en zei verder niets. Vaak wist ik al wat ze zou antwoorden. Ze bad en sprak dan niet alleen met God, maar riep het ook, zoals weduwen plegen te doen, op gedempte toon uit tot haar man. Beroofd van zijn liefdevolle kracht en wijsheid, zocht ze oprecht hulp en leiding in de erg moeilijke omstandigheden waarin we verkeerden. Dit was, besef ik nu, een van de manieren waarop moeder haar diepe verdriet verwerkte. Omdat ze nooit huilde of erover sprak, wist ze niet dat ik haar verdriet heel diep voelde en het samen met dat van mij internaliseerde. Ik vroeg haar op een keer waarom ze nooit huilde. Ze zei, op haar beknopte, rustige manier: ‘Sommige dingen zijn te diep voor tranen.’
Mijn liefde voor moeder, mijn behoefte om haar te bewaken en te beschermen, vormde al vroeg in mijn jeugd een belangrijk onderdeel van mijn kinderlijke bewustzijn. Ik voelde het direct als er gevaar in haar buurt dreigde en probeerde het dan te onderscheppen. Het duurde jaren voordat mijn waakzaamheid ontspande, maar het was onnodig, want het overlijden van mijn vader was juist de tragedie die haar bracht tot een buitengewoon vertrouwen op God. Dit verlies, dat in zijn omvang en intensiteit onverbiddelijk was (niets is zo definitief als de dood), maakte moeder geestelijk sterk. Vanuit menselijk gezichtspunt betekende mijn vaders dood het zinloze verlies van een veelbelovend jong leven. Voor moeder was het de tragische gebeurtenis die haar bracht tot een opvallende wandel met Christus, die velen tot zegen werd.

Hoewel mijn vroege jeugd duidelijk tijdens een moeilijke periode voor de Verenigde Staten en zijn bevolking viel, en het voor ons, verwond en geschokt door het verlies, nog oneindig veel zwaarder was, stonden mijn moeder, zus en ik niet zonder troost. We hadden de troost en de hoop die alleen christenen bezitten. Moeders diepe bekering was gefundeerd op de trouwe gebeden en het leven van het toegewijde christelijke voorgeslacht, vrome mannen en vrouwen met een sterk geloof. Mijn voorouders, vooral Schots en Engels, kwamen naar deze kust op zoek naar bevrijding van politieke en religieuze onderdrukking en zij predikten en leefden vanuit hun vrijheid in Christus. Enkelen waren rondreizende predikers die het evangelie brachten in de uithoeken van ons ontwikkelende land, terwijl de immigranten steeds verder naar het westen trokken. Door onze diepe nood heen beseften we de zegen die God ons deed toekomen via deze toegewijde mannen en vrouwen.
Bovendien ervoeren we de bemoediging van een grote, joviale en gewoonlijk sympathieke familie van moeders kant die ons omringde en die zelf de weldoeners van dezelfde christelijke erfenis waren. Hoewel de broers en zussen van moeder op één uitzondering na nog niet de diepe geestelijke vernieuwing hadden ervaren die zij kende, leefden zij met hun gezinnen rijkelijk vanuit het morele erfgoed van ons voorgeslacht. Moeder had vijf zussen en twee broers, die samen met hun kinderen nauwe familiebanden onderhielden en zichzelf als een Schotse clan zagen. Grotendeels was dat ook zo. De invloed van onze MacFarlane en Campbell voorouders in onze genen en karakter schijnt heel diep te zitten. We hielden ervan bij elkaar te komen om goede, naar zuidelijk recept bereide vis of wild te eten wanneer mijn ooms succes hadden gehad bij het jagen of vissen, of in magere tijden gewoon met hete koffie, dampende kaneelbroodjes, veel goede gesprekken en uitbundig gelach.
Als het gesprek serieus werd, vormden politiek en religie de hoofdthema’s. Het eerste was tamelijk veilig omdat alle generaties het over de politiek wel eens waren, maar de gesprekken werden altijd verhit en gespannen als er religieuze onderwerpen aan de orde kwamen wat bijna altijd gebeurde. Deze discussies hadden diepe invloed op mij, maar niet altijd heilzaam. We hadden het geluk dat ons huis de ontmoetingsplaats voor deze familiegelegenheden was, omdat wij geen vervoer hadden en anders buitengesloten zouden zijn geweest. Dit kwam doordat grootmoeder, de geadoreerde moeder van de clan, na het overlijden van mijn vader en onze terugkeer naar het Zuiden bij ons was komen wonen.
Pas jaren later begreep ik de diepte van de emotionele wond die mijn vaders dood in mij teweeg had gebracht. Deze zou zich verbinden met mijn Achilleshiel (impulsiviteit) en misschien zelfs versterken, wat leidde tot levensveranderende, destructieve keuzes. Maar dan loop ik vooruit op mijn verhaal.